Feiten en context

Het besluit van de gemeenteraad over de deontologische code voor de mandatarissen van het lokaal bestuur, goedgekeurd in zitting van 24 januari 2019 en gewijzigd in zitting van 24 oktober 2019.

 

Vanaf 2 maart 2023 zijn alle gemeenteraden en raden voor maatschappelijk welzijn verplicht om een deontologische commissie te hebben. De deontologische commissie van de gemeenteraad is bevoegd voor de gemeenteraad inclusief haar voorzitter, het college van burgemeester en schepenen en de voorzitter. De deontologische commissie van de raad voor maatschappelijk welzijn is tevens bevoegd voor de OCMW-raadsleden en hun voorzitter, het vast bureau en diens voorzitter, het bijzonder comité van de sociale dienst en diens voorzitter. De samenstelling, werking en bevoegdheden van de deontologische commissie moeten verankerd worden in de deontologische code. Zowel de deontologische commissie van de gemeenteraad en als die van de OCMW-raad bestaat minstens uit één vertegenwoordiger per fractie in de gemeenteraad, eventueel aangevuld met experten en niet-gemeenteraadsleden.

 

Juridische gronden

Het Decreet Lokaal Bestuur van 22 december 2017, gewijzigd op 3 februari 2023 (BS 20 februari 2023), met in het bijzonder de artikelen 39 (gemeenteraad) en 55 (college van burgemeester en schepenen).

 

Argumentatie

Door het bestaan van een deontologische commissie gaat de deontologie in een gemeente automatisch deel uitmaken van regelmatig debat. In de huidige tijdsgeest en met de stijgende aandacht voor het integer en deontologisch uitoefenen van een politiek mandaat en het belang daarvan, maakt dat een gespecialiseerd orgaan nodig is dat zich uitspreekt over de toepassing van de deontologische code. Deze deontologische commissie is geen gemeenteraadscommissie zoals de andere commissies van de gemeenteraad (en zoals bedoeld in artikel 37 van het Decreet Lokaal Bestuur). De samenstelling gebeurt volgens andere regels: naast minstens één lid van elke fractie in de raad is er eventueel plaats voor onafhankelijke experten en getuigen.

 

Er wordt voorgesteld om onderstaande aanvullingen en wijzigingen op te nemen in de deontologische code voor de mandatarissen van het lokaal bestuur (zie bijlage).

 

Artikel 44 ‘Het lokaal bestuur stelt regels op over het omgaan met de deontologische code en mogelijke schendingen ervan.’ wordt vervangen door:

'§ 1. De gemeenteraad / raad voor maatschappelijk welzijn (verder ‘raad’ genoemd) richt een deontologische commissie op die wordt samengesteld zoals bepaald in artikel 45.


§ 2. De deontologische commissie (verder ‘commissie’ genoemd) onderzoekt de meldingen en klachten over vermeende schendingen van de deontologische code door personen zoals vermeld in artikel 1 van deze code, voor zover zij op het moment van de melding of klacht effectief nog in functie zijn.'
 

Artikel 45 wordt artikel 48, waarbij een alinea bovenaan wordt ingevoegd:

‘De raad ziet erop toe dat de fracties en de individuele lokale mandatarissen volgens de deontologische code handelen.’

 

‘Er zijn verschillende fasen te onderscheiden die spelen bij het toezien op de naleving van de deontologische code, namelijk:

       het voorkomen van mogelijke schendingen;

       het signaleren van vermoedens van schendingen van de deontologische code;

       het eventueel onderzoeken van vermoedens van schendingen van de deontologische code;

       het eventueel zich uitspreken over schendingen van de deontologische code.’

 

Artikel 45 wordt volledig vervangen met als titel ‘Samenstelling’:

'§ 1. De commissie bestaat uit 7 leden. Deze 7 leden worden voorgedragen vanuit de fracties. De voorzitter van de raad maakt automatisch deel uit van deze commissie als één van deze 7 leden. Zowel raadsleden als niet-raadsleden kunnen worden voorgedragen als lid van de commissie. Onafhankelijke raadsleden vormen geen fractie en zijn niet vertegenwoordigd in de commissie.

 

§ 2. De raad verdeelt de mandaten evenredig volgens de berekeningswijze die voor de andere commissies geldt:

        het aantal bekomen zetels van de fracties wordt gedeeld door het aantal raadsleden;

        dit quotiënt wordt vervolgens vermenigvuldigd met het aantal leden van de commissie.

De eenheden van dit resultaat geeft het aantal bekomen zetels weer. De overgebleven zetels worden toegekend aan de fractie met de grootste overschotten. De evenredigheid vereist in elk geval dat de som van het aantal mandaten dat toekomt aan de fracties waarvan leden deel uitmaken van het college van burgemeester en schepenen steeds hoger is dan de som van het aantal mandaten dat toekomt aan de andere fracties.

 

Concreet verloopt de berekeningswijze als volgt:

N-VA (11 : 23 X 7 = 3,35) of 3 mandaten

Open VLD (4 : 23 X 7 = 1,22) of 1 mandaat

Gemeentebelangen (3 : 23 X 7 = 0,91) of 1 mandaat

Groen (3 : 23 X 7 = 0,91) of 1 mandaat

Vlaams Belang (2 : 23 X 7 = 0,61) of 1 mandaat

 

§ 3. Op basis van deze berekening wijst elke fractie de mandaten in de commissie toe met een voordracht gericht aan de voorzitter van de raad. Als de raadsvoorzitter voordrachten ontvangt voor meer kandidaten dan er mandaten te begeven zijn voor een fractie, dan worden de mandaten toegewezen volgens de volgorde van voorkomen op de akte van voordracht.

 

Bij deze voordracht mogen ook één of meer plaatsvervangers aangeduid worden die in opgesomde volgorde het commissielid kunnen vervangen. Een plaatsvervanger is een kandidaat-lid voorgedragen door dezelfde fractie, tenzij de fractie maar één lid telt. In dat geval kan ook een kandidaat-lid van een andere fractie voorgesteld worden. Een fractie kan tijdens de bestuursperiode steeds beslissen om een ander lid voor te dragen en/of één of meer plaatsvervangers te vervangen of toe te voegen.

 

§ 4. Gaat het om een mogelijke schending van de code door de voorzitter van de commissie, dan wordt tijdens de hele procedure daarover de voorzitter vervangen conform artikel 7, §5, derde lid van het decreet over het lokaal bestuur.

 

§ 5. Gaat het om een mogelijke schending van de code door een lid van de commissie, dan wordt tijdens de hele procedure daarover het lid vervangen door een plaatsvervanger in volgorde van hoe ze door de fractie werden voorgedragen.
 

§ 6. Tot de eerstvolgende volledige vernieuwing van de raad wordt een fractie geacht eenzelfde aantal leden in de commissie te behouden. Indien één of meerdere leden verklaren niet meer te behoren tot de fractie kan dit lid niet meer zetelen, noch als lid van deze fractie, noch als lid van een andere fractie. Niettemin behouden deze fracties het oorspronkelijke aantal leden in de commissie.'

 

Artikelen 46 tot en met 48 worden ingevoegd:

‘Werkingsprincipes

Artikel 46

§ 1. De voorzitter van de commissie is verantwoordelijk voor de oproeping en stelt de agenda op.

 

De commissie wordt bijeengeroepen wanneer dat nodig is conform artikel 52 van deze code. De voorzitter is daarenboven gehouden de commissie bijeen te roepen op vraag van minstens een derde van haar leden.

 

De oproeping vermeldt de plaats, de dag, het tijdstip en de agenda van de vergadering en wordt ten minste 8 dagen voor de vergadering aan de leden bezorgd. Bij hoogdringendheid, te beoordelen door de voorzitter, wordt de bijeenroeping ten minste 3 dagen voor de vergadering bezorgd. De agendapunten moeten voldoende duidelijk omschreven zijn. Voor elk agendapunt wordt het dossier dat erop betrekking heeft, ter beschikking gesteld van de commissieleden vanaf de verzending van de agenda.

 

De bezorging van de oproeping, de agenda en het dossier gebeurt op dezelfde wijze als dat gebeurt in de raad, met als verschil dat enkel de commissieleden deze oproep, agenda en dossiers ontvangen.

 

§ 2. Het ambt van secretaris wordt waargenomen door de algemeen directeur of het personeelslid dat door de algemeen directeur daartoe werd aangeduid.

 

§ 3. De vergaderingen van de commissie zijn niet openbaar.

 

§ 4. De commissie kan geldig vergaderen ongeacht het aantal aanwezige leden.
 

§ 5. De commissie mag getuigen oproepen.


§ 6. De leden van de commissie werken volgens volgende principes:

        de handhaving is onpartijdig;

        terughoudend met publiciteit;

        men gaat zorgvuldig om met de vermeende schender.

 

Bevoegdheden

Artikel 47

De commissie is bevoegd voor:

        Het formuleren van een gemotiveerd advies aan de raad over het vermoeden van een schending van deze code door personen die door deze code gevat worden zoals voorzien in de procedure van artikel 51 tot 53 van deze code.

        Het geven van adviezen en aanbevelingen aan de raad over de inhoud van deze code met het oog op het bijsturen ervan. Dat kan op eigen initiatief van de commissie of minstens één keer per bestuursperiode op vraag van de raad conform artikel 54 van deze code.

 

Artikel 48

De raad ziet erop toe dat de fracties en de individuele lokale mandatarissen volgens de deontologische code handelen.

 

Er zijn verschillende fasen te onderscheiden die spelen bij het toezien op de naleving van de deontologische code, namelijk:

       het voorkomen van mogelijke schendingen;

       het signaleren van vermoedens van schendingen van de deontologische code;

       het eventueel onderzoeken van vermoedens van schendingen van de deontologische code;

       het eventueel zich uitspreken over schendingen van de deontologische code.’

 

Artikel 46 wordt artikel 49.

 

Artikel 47 wordt artikel 50.

 

Artikel 48 wordt artikel 51, waarbij de tweede alinea wordt geschrapt en vervangen:

‘Indien het vermoeden van een schending blijft bestaan, meldt de lokale mandataris dit aan de voorzitter van de gemeenteraad, respectievelijk de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn, die dan meteen doorverwijst naar de daartoe aangewezen persoon of instantie om een vooronderzoek te doen.’

 

Wordt vervangen door:

‘Indien na het gesprek met de algemeen directeur (of het personeelslid dat door de algemeen directeur daartoe werd aangewezen) het vermoeden van een schending blijft bestaan, meldt de lokale mandataris dat aan de voorzitter van de raad en aan de algemeen directeur die samen een vooronderzoek starten. De algemeen directeur kan een personeelslid aanwijzen om dat in haar plaats te doen.’

 

Artikel 49 wordt artikel 52, waarbij de inhoud wordt geschrapt en vervangen:

‘Wanneer er na vooronderzoek door de aangewezen instantie een concreet vermoeden bestaat dat een lokale mandataris een regel van de deontologische code heeft overtreden, kan opdracht gegeven worden tot het verrichten van een uitgebreid onderzoek hiernaar.’

 

Wordt vervangen door:

‘Wanneer de raadsvoorzitter en de algemeen directeur (of het daartoe aangewezen personeelslid) besluiten dat de melding onontvankelijk is dan betekent dit meteen het einde van de procedure die gestart werd naar aanleiding van dit vermoeden. De commissieleden worden daarover wel geïnformeerd.

 

Is de melding ontvankelijk dan onderzoekt de commissie dat grondig. In dat geval roept de commissievoorzitter de commissie bijeen binnen de dertig dagen na de melding. De periode van dertig dagen wordt geschorst van 11 juli tot en met 15 augustus.

 

De commissie onderzoekt de melding en geeft zowel de melder als de vermeende schender de kans zich te laten horen. Ook mogelijke getuigen kunnen gehoord worden. Niemand kan daartoe verplicht worden.

 

Na het horen van betrokkenen bespreekt de commissie het vermoeden van schending en wordt een gemotiveerd advies overgemaakt aan de raad.’

 

Artikel 50 wordt artikel 53, waarbij de inhoud wordt geschrapt en vervangen:

‘Wanneer vaststaat dat er sprake is van overtreding van een regel van de deontologische code, kan dit leiden tot een uitspraak van het lokaal bestuur, respectievelijk de raad voor maatschappelijk welzijn, over de betreffende mandataris die de schending heeft begaan.’

 

Wordt vervangen door:

‘Enkel de raad kan zich uitspreken of een lokale mandataris een schending heeft begaan. Dat kan op basis van het gemotiveerd advies van de commissie. Als de raad beslist om af te wijken van het advies dan moet de vermeende schender de kans krijgen om door de raad zelf gehoord te worden vooraleer de raad ten gronde besluit.

 

Wanneer de raad vaststelt dat deze code geschonden werd door een lokale mandataris, dan kan de raad:

        zich uitdrukkelijk distantiëren van het gedrag van het raadslid;

        vragen dat het raadslid zich verontschuldigt;

        beslissen om dat te melden aan het parket of aan Audit Vlaanderen;

        bij een kennelijk wangedrag of grove nalatigheid van de burgemeester, een lid van het vast bureau, het college of het bijzonder comité, alsook de voorzitter van de raden en het BCSD een dossier overmaken aan de Vlaamse regering zodat die een tuchtonderzoek kan instellen.'

 

Artikel 51 wordt artikel 54, waarbij de inhoud wordt geschrapt en vervangen:

‘Minimaal één keer per bestuursperiode evalueren de fractievoorzitters tijdens een overleg deze deontologische code. Ze bekijken of de code nog actueel is, nog goed werkt en of ze nageleefd wordt. Het fractievoorzittersoverleg brengt hierover verslag uit aan de algemeen directeur.’

 

Wordt vervangen door:

‘Minimaal één keer per bestuursperiode evalueert de raad de deontologische code. De raad vraagt daarvoor eerst advies aan de commissie. Daarbij wordt onder andere bekeken of de code nog actueel is, nog goed werkt en of ze nageleefd wordt.’

 

Na artikel 54 wordt nog een artikel 55 toegevoegd met als titel ‘Vergoedingen commissieleden’: ‘Aan de commissieleden wordt geen presentiegeld verleend voor de vergaderingen van de commissie waarop zij aanwezig zijn.’

 

Financiële weerslag

Geen

 

Besluit

Deontologische code voor de mandatarissen van het lokaal bestuur: Aanpassing - Goedkeuring
16 stemmen voor: Ann Theys, Ludo Neyens, Alex Helsen, Lise Poelemans, Jan Herthogs, Lode Stevens, Lindsey Kees, Ann Gillis, Jonas Celis, Vera Govaerts, Yve Staes, Ludo van der Velden, Eva Pierets, Koen Roskams, Kelly Joris en Frank Gys.
 

Artikel 1

Het gemeenteraadsbesluit van 24 oktober 2019 aangaande goedkeuring van de deontologische code voor de mandatarissen van het lokaal bestuur wordt met onmiddellijke ingang opgeheven en vervangen door dit reglement.

 

Artikel 2

De deontologische code voor de mandatarissen van het lokaal bestuur als volgt vast te stellen:

 

Deontologische code voor de mandatarissen van het lokaal bestuur

 

Toepassingsgebied

 

Artikel 1

De deontologische code is van toepassing op alle mandatarissen van het lokaal bestuur.

Hieronder wordt begrepen:

- de leden van de gemeenteraad

- de voorzitter van de gemeenteraad

- de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn

- de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn

- de leden van het bijzonder comité voor de sociale dienst

- de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst

- de burgemeester

- de schepenen

- de voorzitter van het vast bureau

- de leden van het vast bureau

 

Deze code is bij uitbreiding eveneens van toepassing op de medewerkers van de lokale mandatarissen, welke ook hun statuut of hoedanigheid is (kabinets- en fractiemedewerkers), en op de vertrouwenspersonen.

 

Lokale mandatarissen die namens het lokaal bestuur andere mandaten bekleden, zijn in die hoedanigheid eveneens ertoe gehouden de bepalingen van de deontologische code na te leven. Dit geldt zowel voor de mandaten die rechtstreeks in verband staan met hun ambt als voor alle hiervan afgeleide mandaten.

 

Indien een mandaat namens het lokaal bestuur wordt opgenomen door een extern persoon, dus niet vermeld onder de eerste paragraaf van dit artikel, zal bij diens aanstelling gevraagd worden deze deontologische code te onderschrijven.

 

Zij zullen er tevens over waken dat zij, ook buiten het kader van deze mandaten, geen dienstverlenende activiteiten ontplooien die afbreuk doen aan de eer en de waardigheid van hun ambt.

 

Belangenvermenging en de schijn ervan

 

Artikel 2

Een lokale mandataris mag zijn/haar invloed en stem niet gebruiken voor het eigen persoonlijk belang. Dat mag ook niet voor het persoonlijk belang van een ander persoon of het belang van een organisatie bij wie hij/zij een directe of indirecte betrokkenheid heeft.

 

Artikel 3

Een lokale mandataris gaat actief en uit zichzelf alle vormen van belangenvermenging, en zelfs de schijn daarvan, tegen. Een lokale mandataris neemt geen deel aan de bespreking en de stemming wanneer er sprake is van een beslissing waarbij belangenvermenging speelt.

 

Artikel 4

Een lokale mandataris beseft dat mogelijke belangenvermenging niet beperkt is tot de bespreking en stemming. Daarom zorgt een lokale mandataris dat er ook geen enkele beïnvloeding is tijdens de andere fases van het besluitvormingsproces.

 

Artikel 5

Een lokale mandataris zorgt dat bij contacten met de burger nooit de schijn gewekt wordt dat particuliere belangen begunstigd (kunnen) worden.

 

Artikel 6

Een lokale mandataris mag de in artikel 10 van het Decreet Lokaal Bestuur genoemde functies niet uitoefenen.

 

Artikel 7

Een lokale mandataris mag de in artikel 27 §2 van het Decreet Lokaal Bestuur genoemde overeenkomsten en handelingen niet aangaan.

 

Artikel 8

Ter bevordering van de transparantie en om schijn van partijdigheid te voorkomen, meldt een lokale mandataris aan de algemeen directeur welke betaalde en onbetaalde mandaten hij/zij vervult naast het politiek mandaat bij het lokaal bestuur.

 

Artikel 9

Een lokale mandataris meldt aan de algemeen directeur wanneer hij/zij substantiële financiële belangen heeft (bijvoorbeeld aandelen of opties) in een onderneming waarmee het lokaal bestuur zaken doet of waarin het lokaal bestuur een belang heeft.

 

Artikel 10

De door een lokale mandataris gemelde mandaten en substantiële financiële belangen zijn openbaar en worden ter inzage gelegd. Ook een tussentijds ontstaan mandaat of belang moet meegedeeld worden. De algemeen directeur of een personeelslid dat daartoe door de algemeen directeur werd aangewezen, draagt zorg voor een geactualiseerde openbare lijst van gemelde mandaten en belangen.

 

Corruptie en de schijn ervan

 

Artikel 11

Een lokale mandataris mag zijn/haar invloed en stem niet laten kopen of beïnvloeden door geld, goederen, diensten of andere gunsten die hem/haar gegeven of beloofd werden.

 

Artikel 12

Een lokale mandataris moet actief en uit zichzelf de schijn van corruptie tegengaan.

 

Het aannemen van geschenken, uitnodigingen, voordelen en diensten

 

Artikel 13

Een lokale mandataris neemt geen geschenken, uitnodigingen, voordelen of diensten aan die hem/haar door zijn/haar functie worden aangeboden, uitgezonderd de incidentele, kleine attenties (zoals een bloemetje of een fles wijn) en geschenken, uitnodigingen, voordelen of diensten waarbij aan één van de onderstaande voorwaarden voldaan wordt:

        De schijn van corruptie en beïnvloeding is minimaal.

        Het weigeren of teruggeven van het geschenk, uitnodiging, dienst of voordeel zou de gever kwetsen of bijzonder in verlegenheid brengen.

        De overhandiging van het geschenk of de uitnodiging vindt in het openbaar plaats.

        Het terugbezorgen van het geschenk of het weigeren van de uitnodiging is onmogelijk of praktisch onwerkbaar.

        Het gaat om een prijs die door de lokale mandataris gewonnen wordt bij een tombola of activiteit.

        De uitnodiging behoort tot de uitoefening van het raadswerk.

        De aanwezigheid kan worden beschouwd als functioneel (protocollaire en representatieve taken, formele vertegenwoordiging van het lokaal bestuur, …).

 

Artikel 14

Als geschenken, voordelen of diensten in het bezit komen van een lokale mandataris en die niet kunnen gecategoriseerd worden onder artikel 13, wordt dit door de lokale mandataris gemeld aan de algemeen directeur.

 

Afhankelijk van de aard van het geschenk en de omstandigheden waarin het gegeven werd, wordt het ofwel alsnog terugbezorgd, ofwel eigendom van het lokaal bestuur. De algemeen directeur registreert deze giften en geeft ze in alle transparantie een bestemming in het lokaal bestuur.

 

Artikel 15

De raad van het lokaal bestuur kan in concrete gevallen afwijken van de regels die gelden over het aannemen van geschenken. Dit kan enkel in volledige openbaarheid.

 

Het gebruik van faciliteiten en middelen van het lokaal bestuur

 

Artikel 16

Een lokale mandataris houdt zich aan de regels die vastgelegd zijn over het gebruik van faciliteiten en middelen van het lokaal bestuur.

 

Artikel 17

Een lokale mandataris houdt zich aan de regels die vastgesteld zijn voor het gebruik van interne voorzieningen die voor het raadswerk worden voorzien zoals opgenomen in het huishoudelijk reglement.

 

Artikel 18

Een lokale mandataris houdt zich aan de regels over onkostenvergoedingen zoals vastgesteld in het huishoudelijk reglement.

 

Omgaan met informatie

 

Artikel 19

De gemeenteraad, respectievelijk de raad voor maatschappelijk welzijn, werkt onder het principe van principiële openbaarheid. Zij ziet erop toe dat het college van burgemeester en schepenen, respectievelijk het vast bureau, alle relevante informatie aangaande dossiers, stukken en akten openbaar toegankelijk maakt.

 

Artikel 20

Een lokale mandataris communiceert eerlijk over de redenen en motieven op basis waarvan hij/zij individueel gestemd heeft. Daarnaast communiceert een lokale mandataris eerlijk over de reden en motieven op basis waarvan de raad als geheel de beslissing genomen heeft.

 

Artikel 21

Een lokale mandataris is gebonden aan het beroepsgeheim wanneer hij/zij door de functie van lokale mandataris kennis krijgt van geheimen die door personen aan het lokaal bestuur zijn toevertrouwd. Bekendmaking van deze geheimen is verboden, behalve wanneer de wet de openbaring oplegt of mogelijk maakt.

 

Artikel 22

Naast het strenge beroepsgeheim geldt eveneens een geheimhoudingsplicht voor lokale mandatarissen. Deze plicht beschermt wat besproken wordt tijdens een besloten vergadering (feiten, meningen, overwegingen, …).

 

Artikel 23

Een lokale mandataris heeft een algemene discretieplicht. Hij/zij gaat op discrete en voorzichtige wijze om met de informatie die hem/haar toekomt in de uitoefening van zijn/haar functie.

 

Artikel 24

Een lokale mandataris gebruikt de informatie die hij/zij kreeg door de uitoefening van zijn/haar functie enkel voor zijn/haar raadswerk en niet voor zijn/haar persoonlijk belang of voor het persoonlijk belang van anderen.

 

Artikel 25

Een lokale mandataris maakt brieven niet openbaar en stuurt e-mails niet door wanneer het niet zeker is dat de afzender daarmee zou instemmen. Bij twijfel over de bedoeling van de afzender wordt de expliciete toestemming gevraagd.

 

Onderlinge omgang en afspraken over vergaderingen

 

Artikel 26

De mandatarissen van het lokaal bestuur gaan respectvol om met elkaar en de personeelsleden van het lokaal bestuur.

 

Artikel 27

De mandatarissen van het lokaal bestuur richten zich tot elkaar, de algemeen – en financieel directeur en de andere personeelsleden van het lokaal bestuur op een correcte wijze en dit zowel verbaal, non-verbaal als schriftelijk, inclusief de elektronische communicatie.

 

Artikel 28

Lokale mandatarissen houden zich tijdens vergaderingen van de politieke organen aan het huishoudelijk reglement en volgen de aanwijzingen van de voorzitter hierover op.

 

Artikel 28bis

Raadsleden worden verwacht om deel te nemen aan de stemming en bij de meerderheid van de te bespreken agendapunten aanwezig te zijn om aanspraak te kunnen maken op een presentievergoeding.

 

Artikel 29

Lokale mandatarissen onthouden zich in het openbaar, dus ook in openbare raads- en commissievergaderingen, van negatieve uitlatingen over individuele personeelsleden.

 

Algemene bepalingen

 

Artikel 30

De lokale mandatarissen zullen voor de omschrijving van hun dienstverlenende activiteiten geen termen gebruiken die verwarring kunnen scheppen met officiële, door de overheden ingestelde instanties belast met het verstrekken van informatie of met de behandeling van klachten. Het gebruik van de termen ‘ombuds’, ‘klachtendienst’ en andere afleidingen of samenstellingen is verboden.

 

Artikel 31

De lokale mandatarissen maken in hun verkiezingscampagnes en -mailings die gericht zijn op individuen geen melding van de diensten die zij eventueel voor de betrokkenen hebben verricht. In geen geval mogen zij de indruk wekken dat zij om steun vragen in ruil voor bewezen diensten.

 

Artikel 32

Bij hun optreden op en buiten het lokale bestuursniveau en in hun contacten met individuen, groepen, instellingen en bedrijven, geven de lokale mandatarissen principieel voorrang aan het algemeen boven het particulier belang.

 

Artikel 33

Elke vorm van rechtstreekse dienstverlening, informatiebemiddeling, doorverwijzing of begeleiding gebeurt zonder enige materiële of geldelijke tegenprestatie van welke aard of omvang ook en mag geen vorm van cliëntenwerving inhouden.

 

Artikel 34

De lokale mandatarissen staan op dezelfde gewetensvolle manier ten dienste van alle burgers zonder onderscheid van geslacht, huidskleur, afstamming, sociale stand, nationaliteit, filosofische en/of religieuze overtuiging, ideologische voorkeur of persoonlijke gevoelens.

 

Informatiebemiddeling

 

Artikel 35

Het behoort tot de wezenlijke taken van de lokale mandataris informatie te ontvangen en te verstrekken, in het bijzonder over de diensten die instaan voor informatieverstrekking en over de manier waarop de burger zelf informatie kan opvragen in het kader van de openbaarheid van bestuur.

 

Artikel 36

De lokale mandatarissen stellen informatie ter beschikking van de burger met betrekking tot de werking van de ombudsdiensten en van de diensten die instaan voor de behandeling van klachten over het optreden of het niet-optreden van de overheid.

 

Artikel 37

Informatie waarop de vraagsteller geen recht heeft, die de goede werking van de administratie kan doorkruisen of die de privacy van anderen in het gedrang kan brengen, mogen door de lokale mandatarissen niet worden doorgegeven.

 

Artikel 38

De lokale mandatarissen verwijzen de vragensteller, waar mogelijk, naar de bevoegde administratieve dienst(en). Waar het gaat om de behandeling van klachten en/of conflicten, worden de belanghebbenden in eerste instantie doorverwezen naar de bevoegde klachten- of ombudsdienst.

 

Administratieve begeleiding en ondersteuning

 

Artikel 39

De lokale mandatarissen kunnen de burgers ondersteunen en begeleiden in hun relatie met de administratie of met de betrokken instanties. Zij kunnen de burgers helpen om, via de daartoe geëigende kanalen en procedures, een aanvraag te richten tot de overheid, informatie te verkrijgen over de stand van zaken in een dossier, daarover nadere uitleg en toelichting te vragen en vragen te stellen over de administratieve behandeling van dossiers.

 

Artikel 40

Bij de administratieve begeleiding en ondersteuning van de burgers respecteren de lokale mandatarissen de onafhankelijkheid van de diensten en van de personeelsleden, de objectiviteit van de procedures en de termijnen die als redelijk moeten worden beschouwd voor de afhandeling van soortgelijke dossiers.

 

Artikel 41

De briefwisseling met de overheid, gevoerd in het kader van de administratieve begeleiding en ondersteuning, wordt uitsluitend op naam van de burger gesteld. Er wordt op geen enkele wijze melding gemaakt van de begeleidende en ondersteunende rol van de lokale mandataris.

 

Bespoedigings- en begunstigingstussenkomsten

 

Artikel 42

Een gelijke behandeling van burgers is erg belangrijk, daarom moet er bedachtzaam omgesprongen worden met:

        Bespoedigingstussenkomsten, met name tussenkomsten waarbij lokale mandatarissen een administratieve procedure proberen te bespoedigen in gevallen of in dossiers die zonder die tussenkomst een regelmatige afloop of resultaat zouden krijgen, maar dan na verloop van een langere verwerkings- of behandelingstermijn.

        Begunstigingstussenkomsten, met name tussenkomsten waarbij de lokale mandataris zijn voorspraak aanwendt om de afloop of het resultaat van een zaak of van een dossier te beïnvloeden in de door de belanghebbende burger gewenste zin.

        Tussenkomsten bij selectievoerende instanties: lokale mandatarissen die om steun gevraagd worden door of voor kandidaten die een functie, aanstelling of bevordering ambiëren, delen betrokkene mee dat de aanstelling, de benoeming of de bevordering gebeurt op basis van de geldende normen en procedures. Zij verwijzen de belanghebbende naar de bevoegde dienst of instantie.

 

Artikel 43

De volgende handelingen worden niet beschouwd als tussenkomsten die in het administratief dossier dienen te worden opgenomen:

        louter informatieve vragen van algemene of technische aard,

        vragen en/of tussenkomsten van uitvoerende mandatarissen in het kader van hun functionele en hiërarchische relaties ten aanzien van de behandelende personeelsleden of diensten.

 

Naleving en handhaving van de deontologische code

 

Artikel 44

§ 1. De gemeenteraad / raad voor maatschappelijk welzijn (verder ‘raad’ genoemd) richt een deontologische commissie op die wordt samengesteld zoals bepaald in artikel 45.

 

§ 2. De deontologische commissie (verder ‘commissie’ genoemd) onderzoekt de meldingen en klachten over vermeende schendingen van de deontologische code door personen zoals vermeld in artikel 1 van deze code, voor zover zij op het moment van de melding of klacht effectief nog in functie zijn.

 

Samenstelling

Artikel 45

§ 1. De commissie bestaat uit 7 leden. Deze 7 leden worden voorgedragen vanuit de fracties. De voorzitter van de raad maakt automatisch deel uit van deze commissie als één van deze 7 leden. Zowel raadsleden als niet-raadsleden kunnen worden voorgedragen als lid van de commissie. Onafhankelijke raadsleden vormen geen fractie en zijn niet vertegenwoordigd in de commissie.

 

§ 2. De raad verdeelt de mandaten evenredig volgens de berekeningswijze die voor de andere commissies geldt:

        het aantal bekomen zetels van de fracties wordt gedeeld door het aantal raadsleden;

        dit quotiënt wordt vervolgens vermenigvuldigd met het aantal leden van de commissie.

De eenheden van dit resultaat geeft het aantal bekomen zetels weer. De overgebleven zetels worden toegekend aan de fractie met de grootste overschotten. De evenredigheid vereist in elk geval dat de som van het aantal mandaten dat toekomt aan de fracties waarvan leden deel uitmaken van het college van burgemeester en schepenen steeds hoger is dan de som van het aantal mandaten dat toekomt aan de andere fracties.

 

Concreet verloopt de berekeningswijze als volgt:

N-VA (11 : 23 X 7 = 3,35) of 3 mandaten

Open VLD (4 : 23 X 7 = 1,22) of 1 mandaat

Gemeentebelangen (3 : 23 X 7 = 0,91) of 1 mandaat

Groen (3 : 23 X 7 = 0,91) of 1 mandaat

Vlaams Belang (2 : 23 X 7 = 0,61) of 1 mandaat

 

§ 3. Op basis van deze berekening wijst elke fractie de mandaten in de commissie toe met een voordracht gericht aan de voorzitter van de raad. Als de raadsvoorzitter voordrachten ontvangt voor meer kandidaten dan er mandaten te begeven zijn voor een fractie, dan worden de mandaten toegewezen volgens de volgorde van voorkomen op de akte van voordracht.

 

Bij deze voordracht mogen ook één of meer plaatsvervangers aangeduid worden die in opgesomde volgorde het commissielid kunnen vervangen. Een plaatsvervanger is een kandidaat-lid voorgedragen door dezelfde fractie, tenzij de fractie maar één lid telt. In dat geval kan ook een kandidaat-lid van een andere fractie voorgesteld worden. Een fractie kan tijdens de bestuursperiode steeds beslissen om een ander lid voor te dragen en/of één of meer plaatsvervangers te vervangen of toe te voegen.

 

§ 4. Gaat het om een mogelijke schending van de code door de voorzitter van de commissie, dan wordt tijdens de hele procedure daarover de voorzitter vervangen conform artikel 7, §5, derde lid van het decreet over het lokaal bestuur.

 

§ 5. Gaat het om een mogelijke schending van de code door een lid van de commissie, dan wordt tijdens de hele procedure daarover het lid vervangen door een plaatsvervanger in volgorde van hoe ze door de fractie werden voorgedragen.

 

§ 6. Tot de eerstvolgende volledige vernieuwing van de raad wordt een fractie geacht eenzelfde aantal leden in de commissie te behouden. Indien één of meerdere leden verklaren niet meer te behoren tot de fractie kan dit lid niet meer zetelen, noch als lid van deze fractie, noch als lid van een andere fractie. Niettemin behouden deze fracties het oorspronkelijke aantal leden in de commissie.

 

Werkingsprincipes

Artikel 46

§ 1. De voorzitter van de commissie is verantwoordelijk voor de oproeping en stelt de agenda op.


De commissie wordt bijeengeroepen wanneer dat nodig is conform artikel 52 van deze code. De voorzitter is daarenboven gehouden de commissie bijeen te roepen op vraag van minstens een derde van haar leden.

 

De oproeping vermeldt de plaats, de dag, het tijdstip en de agenda van de vergadering en wordt ten minste 8 dagen voor de vergadering aan de leden bezorgd. Bij hoogdringendheid, te beoordelen door de voorzitter, wordt de bijeenroeping ten minste 3 dagen voor de vergadering bezorgd. De agendapunten moeten voldoende duidelijk omschreven zijn. Voor elk agendapunt wordt het dossier dat erop betrekking heeft, ter beschikking gesteld van de commissieleden vanaf de verzending van de agenda.

 

De bezorging van de oproeping, de agenda en het dossier gebeurt op dezelfde wijze als dat gebeurt in de raad, met als verschil dat enkel de commissieleden deze oproep, agenda en dossiers ontvangen.

 

§ 2. Het ambt van secretaris wordt waargenomen door de algemeen directeur of het personeelslid dat door de algemeen directeur daartoe werd aangeduid.

 

§ 3. De vergaderingen van de commissie zijn niet openbaar.

 

§ 4. De commissie kan geldig vergaderen ongeacht het aantal aanwezige leden.
 

§ 5. De commissie mag getuigen oproepen.

 

§ 6. De leden van de commissie werken volgens volgende principes:

        de handhaving is onpartijdig;

        terughoudend met publiciteit;

        men gaat zorgvuldig om met de vermeende schender.

 

Bevoegdheden

Artikel 47

De commissie is bevoegd voor:

        Het formuleren van een gemotiveerd advies aan de raad over het vermoeden van een schending van deze code door personen die door deze code gevat worden zoals voorzien in de procedure van artikel 51 tot 53 van deze code.

        Het geven van adviezen en aanbevelingen aan de raad over de inhoud van deze code met het oog op het bijsturen ervan. Dat kan op eigen initiatief van de commissie of minstens één keer per bestuursperiode op vraag van de raad conform artikel 54 van deze code.

 

Artikel 48

De raad ziet erop toe dat de fracties en de individuele lokale mandatarissen volgens de deontologische code handelen.

 

Er zijn verschillende fasen te onderscheiden die spelen bij het toezien op de naleving van de deontologische code, namelijk:

       het voorkomen van mogelijke schendingen;

       het signaleren van vermoedens van schendingen van de deontologische code;

       het eventueel onderzoeken van vermoedens van schendingen van de deontologische code;

       het eventueel zich uitspreken over schendingen van de deontologische code.

 

Het voorkomen van mogelijke schendingen

 

Artikel 49

Wanneer een lokale mandataris twijfelt of een handeling die hij/zij wil verrichten een overtreding van de code zou kunnen zijn, wint het lid hierover advies in bij de algemeen directeur of het personeelslid dat door de algemeen directeur daartoe werd aangewezen.

 

Artikel 50

Wanneer een lokale mandataris twijfelt over een nog niet uitgevoerde handeling van een andere lokale mandataris, dan waarschuwt hij/zij die persoon. De lokale mandataris verwoordt de twijfels en verwijst de betrokkene zo nodig door naar de algemeen directeur of het personeelslid dat door de algemeen directeur daartoe werd aangewezen.

 

Het signaleren van vermoedens van schendingen

 

Artikel 51

Wanneer een lokale mandataris vermoedt dat een regel van de deontologische code is overtreden door een andere lokale mandataris, dan kan hij/zij hiervan melding van maken bij de algemeen directeur of het personeelslid dat door de algemeen directeur daartoe werd aangewezen.

 

Indien na het gesprek met de algemeen directeur (of het personeelslid dat door de algemeen directeur daartoe werd aangewezen) het vermoeden van een schending blijft bestaan, meldt de lokale mandataris dat aan de voorzitter van de raad en aan de algemeen directeur die samen een vooronderzoek starten. De algemeen directeur kan een personeelslid aanwijzen om dat in haar plaats te doen.

 

Het onderzoeken van vermoedens van schendingen

 

Artikel 52

Wanneer de raadsvoorzitter en de algemeen directeur (of het daartoe aangewezen personeelslid) besluiten dat de melding onontvankelijk is dan betekent dit meteen het einde van de procedure die gestart werd naar aanleiding van dit vermoeden. De commissieleden worden daarover wel geïnformeerd.

 

Is de melding ontvankelijk dan onderzoekt de commissie dat grondig. In dat geval roept de commissievoorzitter de commissie bijeen binnen de dertig dagen na de melding. De periode van dertig dagen wordt geschorst van 11 juli tot en met 15 augustus.

 

De commissie onderzoekt de melding en geeft zowel de melder als de vermeende schender de kans zich te laten horen. Ook mogelijke getuigen kunnen gehoord worden. Niemand kan daartoe verplicht worden.

 

Na het horen van betrokkenen bespreekt de commissie het vermoeden van schending en wordt een gemotiveerd advies overgemaakt aan de raad.

 

Het zich uitspreken over schendingen

 

Artikel 53

Enkel de raad kan zich uitspreken of een lokale mandataris een schending heeft begaan. Dat kan op basis van het gemotiveerd advies van de commissie. Als de raad beslist om af te wijken van het advies dan moet de vermeende schender de kans krijgen om door de raad zelf gehoord te worden vooraleer de raad ten gronde besluit.
 

Wanneer de raad vaststelt dat deze code geschonden werd door een lokale mandataris, dan kan de raad:

        zich uitdrukkelijk distantiëren van het gedrag van het raadslid;

        vragen dat het raadslid zich verontschuldigt;

        beslissen om dat te melden aan het parket of aan Audit Vlaanderen;

        bij een kennelijk wangedrag of grove nalatigheid van de burgemeester, een schepen of de raadsvoorzitter / de voorzitter of een lid van het vast bureau, de voorzitter of een lid van het bijzonder comité of de raadsvoorzitter een dossier overmaken aan de Vlaamse regering zodat die een tuchtonderzoek kan instellen.

 

Evalueren van de deontologische code

 

Artikel 54

Minimaal één keer per bestuursperiode evalueert de raad de deontologische code. De raad vraagt daarvoor eerst advies aan de commissie. Daarbij wordt onder andere bekeken of de code nog actueel is, nog goed werkt en of ze nageleefd wordt.

 

Vergoedingen commissieleden

 

Artikel 55

Aan de commissieleden wordt geen presentiegeld verleend voor de vergaderingen van de commissie waarop zij aanwezig zijn.